Schrijfsels

Dood spoor

Het is koud voor de tijd van het jaar. De lucht is donkergrijs. Hoog in de top van de oude eik zit een merel met een tak tussen haar snavel. Ze schudt zich een paar keer uit. Wanneer ze voelt dat het veilig is, vliegt ze terug naar de beginselen van haar nestje, in de grote struik naast het spoor dat dwars door de weilanden loopt.
Vanuit de verte komt een auto aanrijden. Achter het stuur zit een oude man. Met een diepe zucht stopt de auto vlak voor de spoorwegovergang. De man zucht mee. Hij ziet er doodmoe uit. Van de bijrijdersstoel pakt hij een kalender en een potlood. Door elke dag staat een groot kruis. Met bibberende hand zet hij twee diagonale lijnen op het papier. Gelaten staart hij voor zich uit.
Het is een jaar geleden dat Geertje hier… Het lukt hem de gedachte te stoppen. Hij wrijft in zijn ogen.
Het begint zachtjes te regenen. Op de voorruit glijden twee druppels naar elkaar toe. Alsof ze gaan dansen. De oude man moet glimlachen. Hij weet die eerste dans nog goed.
‘Marinus,’ zei hij en schudde onhandig, zakelijk bijna, haar hand.
‘Geertje,’ zei ze met een verlegen glimlach, waarachter een vleugje ondeugendheid schuilging.
Ze zochten een plekje in de zaal en dansten die eerste avond totdat de lichten uitgingen. Eerst voorzichtig, op veilige afstand. Maar naarmate de avond vorderde, bewogen ze steeds dichter naar elkaar toe.
Marinus haalt zijn neus op en ruikt opnieuw haar parfum. De heerlijk frisse, bloemige geur. Hij kijkt hoe ze verder dansen op het glas van de voorruit. Hoe ze even loslaten, om elkaar heen draaien en elkaar weer feilloos weten te vinden. En na die eerste avond, elke dag weer, jaar in jaar uit. Tot die ene woensdagmiddag in maart.
Hij draait de sleutel een stukje en geeft een tik tegen de ruitenwisser. Het gelukkige paartje verdwijnt van de dansvloer. Wat als de machinist beter had opgelet? Wat als niet zij, maar hij die dag naar de markt was gegaan om de gebakjes te halen?
Met een zucht opent hij het dashboardkastje en pakt de papieren zak. Twee witte boterhammen met pindakaas. Al bijna vijftig jaar zijn vaste lunch, die zij altijd met liefde voor hem klaarmaakte. De regen tikt onverminderd door, terwijl hij met trillende hand probeert de eerste boterham uit het zakje te halen. Het zakje scheurt een beetje.
‘Wit brood is niet goed voor je darmen,’ zei Geertje altijd. ‘En pindakaas slecht voor je chloresterol.’
Ze zei het altijd verkeerd, alsof het een schoonmaakmiddel was. Het tovert nog steeds een kleine glimlach op zijn gezicht. Maar de steen in zijn maag blijft voelbaar, als altijd. Een klein tikje tegen de ruitenwissers. Zijn hand verkrampt door de handeling en de boterham valt op zijn witte overhemd. Hij kijkt naar beneden en ziet de grote vlek die het veroorzaakt heeft en de boterham die via zijn stoel op de grond is gevallen. Met een harde klap slaat hij op het stuur.
‘Waarom werken jullie nu niet gewoon mee?’
Hij houdt zijn handen voor zich en draait ze een paar keer om. Zacht wrijft hij met zijn duim over de aders op de achterkant van zijn hand. Paarse aders die zover naar boven zijn komen drijven, dat het lijkt alsof ze op zijn handen liggen. Met zijn katoenen zakdoek probeert hij de vlek van zijn overhemd te halen, maar maakt het alleen maar erger. Daar zit hij dan. Een versleten oude man. Op een woensdagmiddag. In het weiland bij een spoorwegovergang. Met een vies overhemd, waarvan ook nog eens de helft van de knoopjes open is, omdat het hem niet meer lukt om ze goed dicht te krijgen.
‘Dat deed jij altijd, Geertje…’ Marinus kijkt naar het spoor.
‘Het lukt me niet. Snap dat dan toch. Ik kan het niet zonder jou. Ik heb je nodig. Zo verschrikkelijk hard nodig. Het leven is dood. Elke ochtend als ik wakker word, draai ik jouw kant op om tegen je aan te kruipen. Maar je bent er nooit.’
Er branden tranen in zijn ogen.
‘En waarom ben ik hier nog wel?’ Hij kijkt omhoog naar de donkere lucht.
‘Nou, zeg het me dan. Is dit mijn beloning voor zeventig jaar elke zondag op een kerkbankje zitten? Ik wil niet meer. Hoor je me! Ik wil niet meer!’
Dan klinkt er een signaal en alle druppeltjes op de ruit kleuren rood.
‘Precies op tijd,’ mompelt Marinus en start de motor.
Langzaam rolt de auto naar voren. Hij voelt de schokken wanneer hij de rails op rijdt. Het signaal klinkt luider. De slagbomen gaan dicht en omsluiten de auto als twee grote armen. Marinus zet de motor af. Hij draait het raampje open en slingert de sleutels naar buiten. Terwijl de regen naar binnenwaait legt hij zijn handen, als voor een gebed, gevouwen in zijn schoot. Door het dikke, grijze wolkendek schijnen voorzichtig twee straaltjes licht. Precies zijn kant op. Alsof ze hem aankijken.
‘Ik kom eraan liefste.’
Dan klinkt er een harde knal. De merel schrikt op en laat haar takje vallen.

Koffietijd

Willem schuifelt rustig, maar resoluut naar het raam van zijn seniorenwoning. Zijn botten kraken bij elke stap en de kop koffie in zijn hand trilt onophoudend. Het lukt hem vandaag de kop zonder te knoeien op het mahoniehouten tafeltje bij het raam te zetten. Niet dat dat er wat toe doet, want op zijn vloerbedekking loopt al jaren een koffiespoor van het keukenblokje aan de andere kant van de kamer, naar het tafeltje bij het raam. In het begin zat hij nog iedere keer driftig op zijn knieën te boenen met een spons groene zeep, maar toen hij op een dag niet meer overeind kwam en uren op de vloer lag te wachten op de thuishulp (die direct duidelijk maakte dat ze niet was aangenomen om vlekken uit zijn tapijt te boenen), is hij er maar mee gestopt.
Met een diepe zucht die brommend door zijn hele lichaam echoot, laat hij zich zakken op de fauteuil bij het raam. De oude stoel zucht mee en blaast een wolkje stof uit die uitgelicht door de ochtendzon rustig op het tafeltje neerdwarrelt. Buiten klinkt het geluid van een dichtslaande voordeur. Willem leunt naar voren en schuift de vitrage iets opzij. Voldoende om alles goed te kunnen zien en niet ver genoeg dat hij gezien wordt. Hij pakt het notitieblokje en het potlood die geduldig op hem liggen te wachten van het tafeltje en kijkt naar buiten. Niet veel later schuifelt een oude dame met rollator langs zijn huis.
Hij kijkt op de koekoeksklok die aan de vergeelde muur hangt, opent het boekje en noteert:
’10:31, Ida gaat naar de supermarkt. Stipt op tijd vandaag.’
Willem gaat iets verzitten en stoot zijn been tegen de radiator onder het raam. Zijn gezicht vertrekt en hij wrijft over zijn pijnlijke knie. De stoel zou eigenlijk een stukje naar achteren moeten, maar op deze manier hoeft hij niet te ver naar voren te leunen om het gordijn open te schuiven en kan hij alles wat zich buiten afspeelt goed zien. Hij pakt de kop koffie en neemt een slok. Ida is inmiddels uit het zicht verdwenen. Hij bladert terug in zijn boekje. Het is nog even wachten tot meneer de Vries op pad gaat. Hij legt zijn hoofd tegen de rugleuning, sluit zijn ogen en laat de zon langzaam op zijn gezicht vallen. Het wordt een prima dag vandaag.

De lach

Finn is op slag klaarwakker. Even is hij zijn oriëntatie kwijt, maar dan voelt hij de gebreide deken van oma in zijn handen. Handen die zojuist in een reflex tot strakke vuisten zijn samengeknepen. Hoorde hij iemand lachen? Maar dat kan niet. Opa en oma liggen allang te slapen. Hij moet het gedroomd hebben. Dan schiet hij overeind. Ergens in het huis klinkt gelach. Finn wil onder de dekens kruipen en wachten tot het licht wordt, maar iets brengt hem in beweging. Dwingt hem om te gaan kijken. Of er iemand is. Iets is.

Zachtjes sluipt hij zijn kamer uit. Over de overloop, richting de trap. Hij stopt bij de kamer van opa en oma. Sluit zijn ogen, duwt de deurkruk omlaag en bidt dat hij ze pratend, lachend zal aantreffen. Maar ze liggen stil op hun rug te slapen. Opnieuw hoort hij gelach. Een rilling loopt over zijn rug. Nu weet hij het zeker: er is iemand beneden. Hij wil naar opa en oma rennen om ze te wekken, maar zijn armen en benen bewegen naar de trap alsof ze aan touwtjes zitten en worden bespeeld door een duivelse poppenspeler. Hij loopt de trap af, richting de woonkamer waar het geluid vandaan kwam. Zijn hand schiet naar de lichtschakelaar zodra hij over de drempel is. Het licht springt aan, maar er is niemand te zien. Hij grijpt de stalen pook bij de open haard en sluipt de kamer rond. Niets. Helemaal niets. Net wanneer hij denkt dat hij het zich allemaal heeft ingebeeld, voelt hij dat iemand naar hem kijkt. Met een ruk draait hij zich om. Achter hem ziet hij enkel het dressoir met een vaas bloemen en daarnaast een verdwaalde speelkaart van opa. Finn besluit dat hij het zich heeft ingebeeld. Opgelucht zet hij de pook terug, knipt het licht uit en gaat naar bed. Maar wat hij niet ziet, is dat de joker op de kaart hem nakijkt en zachtjes lacht.

Jubileum

Ik had plaats genomen aan het achterste tafeltje, vlakbij de uitgang van de zaal. Er was een stoel vrij en de veel te dure pakken en jurken waren zo druk met elkaar in gesprek dat ze het niet eens in de gaten hadden. Enigszins gespannen kijk ik de zaal rond. Je weet niet dat ik hier ben en dat wil ik graag zo houden. Ook bij de andere tafeltjes is iedereen druk in gesprek en ik hoor je naam om me heen gonzen, als bijen die van bloem naar bloem vliegen op zoek naar nectar. Dat heb je goed gedaan, meneer de directeur. Ondanks alles. Boven het podium hangt een kleurige banner waar met grote sierletters op staat: “20 jaar Meander Medisch Centrum”, uitgelicht door de spots aan het plafond.
De muziek begint te spelen en de lichtbundels schieten over het podium. Links, rechts, voor, achter. Op zoek naar jou. Don’t cross the streams schiet er door mijn hoofd en ik kan niet anders dan glimlachen. Filmquotes. Een van de weinige dingen waar we elkaar in konden vinden, zelfs op het laatst. Ik kijk naar beneden, naar mijn handen die gevouwen in mijn schoot op mijn groene blazerjurk van de WE liggen. Zet jezelf niet voor schut alsjeblieft. Niet weer. De lichtbundels komen samen bij de microfoonstandaard en de muziek stopt. De laatste stemmen doven uit en iedereen staat op en begint te klappen. Het duurt net iets te lang voordat je het podium opkomt, al denk ik dat ik de enige ben die het doorheeft. Ik kan nog net zien hoe je een leeg glas aan een uitgestoken hand geeft.
Met een lege blik staar je de donkere zaal in. Je mompelt wat in de microfoon. Ik kan het niet meer aanzien, sta zachtjes op en sluip de zaal uit. Dan, alsof je op mijn schouder tikt draai ik nog een keer om en kijk naar je. Je begint je speech. Mensen lachen om je, maar ik zie dat het je niets doet. Ik voel je pijn. Het spijt me lief dat ik je die heb gegeven. Ik kon niet anders. Volgende week zou ons jubileum zijn, twee jaar. Een papieren huwelijk. Nu is het enige papier wat ons nog bindt het papier wat ons zal scheiden. Het ga je goed lief. Zorg wat beter voor jezelf alsjeblieft. Dat verdien je.